Schipperen

Oceanen worden in toenemende mate door mensen gebruikt. Dit is onder andere het geval omdat oceanen wezens bevatten die in staat zijn om onder extreme omstandigheden te leven. Het genetisch materiaal van dergelijke wezens kan worden gebruikt in medicijnen en wordt daarom door mensen verzameld.3

De vraag is echter of oceanen het toenemend menselijk gebruik aan kunnen waardoor een dilemma ontstaat. Aan de ene kant is het van groot belang om oceanen te beschermen. Anderzijds bevatten oceanen veel natuurlijke hulpbronnen die uiterst nuttig kunnen zijn. Het gevaar is dan ook dat staten gaan schipperen. Dit artikel heeft als doel om na te denken over een principe dat leidend zou kunnen zijn voor een verantwoorde omgang met oceanen: het principe van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid, in het Engels aangeduid als het common heritage of mankind principle (hierna: CHM-principe).4

De vraag die in dit artikel centraal staat, is: wat wordt bedoeld met het principe van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid? Hierna wordt deze vraag beantwoord door te kijken naar de herkomst van het principe (paragraaf 1) en de vijf elementen die het principe heeft (paragraaf 2). Het artikel sluit af met een korte conclusie (paragraaf 3). Bij de beantwoording van de vraag is voornamelijk gebruik gemaakt van juridische bronnen waaronder het VN Zeerechtverdrag (hierna: verdrag).

1 Context

In 1830 betoogde de Venezolaanse jurist Andrés Bello dat de oceaan goederen bevat die niet het eigendom van iemand kunnen worden en gezien moeten worden als gemeenschappelijke goederen.5 Het CHM-principe werd echter pas echt bekend toen het in 1967 binnen de Verenigde Naties geïntroduceerd werd door de Maltese ambassadeur David Pardo. Pardo maakte zich zorgen over de exploitatie van goederen die in zeeën te vinden waren nu alleen rijke landen in staat waren om dit te doen.6

 

De reacties op het pleidooi van Pardo waren gemengd. Een land als Nederland was voorstander van het gebruik van het principe.7 De Verenigde Staten steunde het gebruik van het principe onder president Nixon en wees het af onder president Reagan.8 Dat neemt niet weg dat het principe uiteindelijk een plaats heeft gekregen in het al genoemde Zeerechtverdrag. Dit blijkt uit artikel 136 van het genoemde verdrag: ‘Het gebied en zijn rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid’, waarbij met ‘gebied’ gedoeld wordt op ‘de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (artikel 1 lid 1 Zeerechtverdrag, hierna wordt ook gesproken van: gebied).

Het begrip ‘gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid’ wordt niet nader omschreven in het Zeerechtverdrag. Afgaand op literatuur over het CHM principe bestaat het CHM-principe uit vijf elementen.9 Die worden in de volgende paragraaf beschreven.

‘Het CHM-principe is geïntroduceerd in 1967 en bevat vier dan wel vijf elementen.’

2 Principe

2.1 Verbod op toe-eigening

Het is verboden om (delen van) het gebied dat valt onder het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid toe te eigenen. Zie in dit geval artikel 137 lid 1 van het verdrag: ‘Geen enkele staat mag aanspraak maken op soevereiniteit of soevereine rechten uitoefenen ten aanzien van enig deel van het gebied of de rijkdommen ervan, en evenmin mag enige staat of een natuurlijke persoon of rechtspersoon zich een deel daarvan toe-eigenen. Een zodanige aanspraak of uitoefening van soevereiniteit of soevereine rechten of een zodanige toe-eigening wordt niet erkend’.

Het is mogelijk om af te vragen wat precies bedoeld wordt met ‘toe-eigening’  en het claimen van soevereiniteit. Er zijn in ieder geval verschillende manieren waarop soevereiniteit verkregen kan worden.10 Het is bijvoorbeeld mogelijk een gebied te veroveren. In dat geval moet het te veroveren gebied wel al een soeverein hebben. Dat is bij een gebied dat valt buiten nationale rechtsmacht niet het geval.11 De enigen manier van soevereiniteitsverkrijging die voor het gebied van betekenis kan zijn, is het toe-eigenen van een res nullius. De oceanen behoren immers voor een groot gedeelte aan niemand toe. Een staat zou dus kunnen overwegen om een stuk oceaan te claimen, ware het niet dat dit dus verboden wordt door artikel 137 van het verdrag.

2.2 Gebruik voor vreedzame doeleinden

Het CHM-principe houdt ook in dat het gebied waarop zij van toepassing is alleen gebruikt wordt voor vreedzame doeleinden. Het is volgens het principe dus verboden om conflicten uit te vechten in gebieden buiten de nationale rechtsmacht. In het verleden hebben de VS op basis van dit element voorgesteld om het in het gebied stationeren van massavernietigingswapens te verbieden. De toenmalige Sovjet-Unie wilde nog verder gaan en stelde een volledige demilitarisatie van het gebied voor.12 Het idee dat het gebied uitsluitend voor vreedzame doeleinden mag worden gebruikt, is te vinden in artikel 141 van het verdrag.

2.3 Voordelen delen

Wanneer bronnen afkomstig uit het gebied worden geëxploiteerd, moeten de verkregen voordelen gedeeld worden. In de inleiding van dit artikel werd erop gewezen dat er een spanningsveld kan bestaan tussen enerzijds het beschermen en anderzijds het gebruiken van oceanen. Het CHM-principe schept ruimte voor zowel bescherming (zie hiervoor én hierna) en gebruik (voordelen delen).

Artikel 140 van het verdrag geeft aan dat werkzaamheden die gedaan worden in het gebied buiten nationale rechtsmacht in het belang van de gehele mensheid verricht moeten worden. Er moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de belangen en behoeften van de ontwikkelingsstaten en van volken die nog niet hun algehele onafhankelijkheid of andere vorm van zelfbestuur hebben verworven (zie artikel 140 lid 1 verdrag). De vraag hoe deze eerlijke verdeling vormgegeven moet worden, kan beantwoord worden door te kijken naar het tweede lid van artikel 140. Volgens dit artikel voorziet de ‘Autoriteit’ in een billijke verdeling van financiële en andere economische baten die opkomen uit werkzaamheden in het gebied. Wie die ‘Autoriteit’ is, wordt duidelijk wanneer gekeken wordt naar het vierde element van het CHM-principe.

2.4 Gemeenschappelijk beleid

Het gebied buiten nationale rechtsmacht is van iedereen en – zo zou betoogd kunnen worden – behoort idealiter dan ook namens iedereen bestuurd te worden. Er is een organisatie die zich bezig houdt met het bestuur van het gebied buiten de nationale rechtsmacht: de Internationale Zeebodemautoriteit (zie artikel 1 lid 2 Zeerechtverdrag).

2.5 Toekomstige generaties

Het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid moet tenslotte beschermd worden voor toekomstige generaties. Er is discussie over de vraag of dit idee wel echt een element van het CHM-principe is. Er is bijvoorbeeld geen bepaling in het Zeerechtverdrag waarin dit element genoemd wordt zoals dat wel het geval is met betrekking tot het Verdrag inzake biologische diversiteit (zie de preambule en artikel 2). Dat neemt niet weg dat het mogelijk is om te betogen dat het CHM-principe ook het idee van behoud voor toekomstige generaties inhoudt. Er wordt immers niet voor niets gesproken over een gemeenschappelijk erfdeel.13

3 Conclusie

Het CHM-principe is geïntroduceerd in 1967 en bevat vier dan wel vijf elementen. Het was in dit artikel niet mogelijk om heel veel over het CHM-principe te zeggen. Dat neemt niet weg dat nog steeds met recht betoogd zou kunnen worden dat het principe tamelijk vaag is. Dat kán echter zijn voordeel hebben. Lord Acton betoogde eens: ‘Sharp definitions and unsparing analysis would displace the veil beneath which society dissembles its divisions, would make political disputes too violent for compromise and political alliance too precarious for use and would embitter politics with all the passions of social and religious strife’.14 Misschien geldt dat ook wel in enigerlei mate voor het CHM-principe.

Voetnoten

  1. D. K. Leary, International Law and the Genetic Resources of the Deep Sea, Martinus Nijhoff Publishers 2007, p.  18 en L. A. de la Fayette, ‘A New Regime for the Conservation and Sustainable Use of Marine Biodiversity and Genetic Resources beyond the Limits of National Jurisdiction’,  in: The international journal of marine and coastal law 24 (2009) 2, 230.
  2. L. A. de la Fayette, ‘A New Regime for the Conservation and Sustainable Use of Marine Biodiversity and Genetic Resources beyond the Limits of National Jurisdiction’, in: The international journal of marine and coastal law 24 (2009) 2, p. 231.
  3.  Zie o.a.: N. Matz, ‘Marine Biological Resources: Some Reflections on Concepts for the Protection and Sustainable Use of Biological Resources in the Deep Sea’, Non-State Actors and International Law 2 (2002) 3, p. 282.
  4.  Zie hierover bijvoorbeeld D. König, ‘Genetic Resources of the Deep Sea—How Can They Be Preserved?’ in: International Law Today: New Challenges and the Need for Reform? (Springer: Berlin and Heidelberg 2008), p. 154.
  5. T. Weatherall, Jus Cogens: International Law and Social Contract (Cambridge: Cambridge University Press 2015), p. 254, footnote 320; B. Zuleta, ‘The Law of the Sea After Montego Bay’, San Diego Law Review 20 (1983) 3, p. 481; H. Tuerk, Reflections on the Contemporary Law of the Sea. Vol. 71 (Leiden and Boston: Martinus Nijhoff Publishers 2012), p. 31-32.
  6.  L. A. de la Fayette, ‘A New Regime for the Conservation and Sustainable Use of Marine Biodiversity and Genetic Resources beyond the Limits of National Jurisdiction’, in: The international journal of marine and coastal law 24 (2009) 2, p. 266.
  7. J. van Dyke and C. Yuen, ‘“Common heritage” v. “Freedom Of The High Seas”: Which Governs The Seabed?’, 19 (1982) 2, p. 498, voetnoot 20.
  8. J. van Dyke and C. Yuen, ‘“Common heritage” v. “Freedom Of The High Seas”: Which Governs The Seabed?’, 19 (1982) 2, 527, p. 497-498.
  9.  John Noyes, ‘The Common Heritage of Mankind: Past, Present and Future’, Denver Journal of International Law and Policy 40 (2012), p. 451-454.
  10.  E. Guntrip, ‘The common heritage of mankind: an adequate regime for managing the deep seabed?’ Melbourne Journal of International Law 4 (2003), p. 12.
  11. Ibidem.
  12. E. Guntrip, ‘The common heritage of mankind: an adequate regime for managing the deep seabed?’ Melbourne Journal of International Law 4 (2003), p. 15-17.
  13. H. Tuerk, Reflections on the Contemporary Law of the Sea. Vol. 71 (Leiden and Boston: Martinus Nijhoff Publishers 2012), p. 35.
  14. Geciteerd in: Leo Strauss, Natural Right and History (Chicago & Londen: The University of Chicago Press 1965), p. 7.
SDUWijn & StaelKennedy Van der LaanPWC
Evers SoerjatinHVG Law LLP
Inloggenclose