De Koude Oorlog achter het Wildersproces
Op 19 maart 2014 vroeg Geert Wilders in een Haags Café aan zijn publiek of het meer of minder Marokkanen in Nederland wilde. Het publiek scandeerde vervolgens zestien keer ‘minder’, waarop Wilders beloofde dat te zullen gaan regelen.[1] Duizenden aangiften stroomden hierop binnen bij het Openbaar Ministerie, dat besloot Wilders te vervolgen voor groepsbelediging en aanzetten tot haat en discriminatie.[2] Op 9 december 2016 bevond de rechter Wilders schuldig aan groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie.[3] In zijn overweging nam de rechter onder andere mee dat de uitlatingen van Wilders niet hebben bijgedragen aan het publieke debat en daarom niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen.[4] In oktober begon het hoger beroep van het OM. In mei zal de rechter opnieuw een overweging doen.[5]
In dit artikel wil ik een ongemakkelijkheid in het Wildersproces benoemen, waar ik niet langer mijn mond over kan houden. De vraag of Wilders schuldig is lijkt af te hangen van de vraag hoe ver vrijheid van meningsuiting reikt. De rol die uitingsvrijheid speelt in ‘het publieke debat’, lijkt onlosmakelijk verbonden met die reikwijdte. Een rechter die aan de hand van het publieke debat toetst of een spreker vrijheid van meningsuiting geniet, wekt bij mij vragen op. Vragen waarmee ik liever niet kom aankloppen bij diezelfde rechter, maar bij mensen die mij de grondslag van uitingsvrijheid kunnen uitleggen. Voor een solide stellingname omtrent Wilders en zijn rol in de maatschappelijk discussie, is een objectief uitgangspunt van meningsvrijheid noodzakelijk. Hiervoor moet men terugkeren naar de kern van vrijheid en taal. Met behulp van de vrijheidsleer van Mill en het werk van verschillende taalfilosofen uit de 20e eeuw, waag ik een poging om het Wilders-proces te ontleden en een uitspraak te doen over zijn strafbaarheid enerzijds en het publieke debat anderzijds.
John Stuart Mill, geboren in 1806 te Londen was naast filosoof ook econoom. Hij hield zich bezig met utilitarisme en liberalisme, en probeerde in zijn werken een balans te vinden tussen de twee. In 1863 verscheen zijn boek Utilitarianism waarin hij in een reeks artikelen zijn theorie uitlegt. Daarvoor, in 1859, legde hij zijn visie over vrijheid vast in zijn hoofdwerk, Over Vrijheid, waarop in dit artikel de nadruk zal liggen.
Vrijheid van meningsuiting is volgens Mill cruciaal voor het welzijn van de mensheid. Alleen indien er vrijheid is om alle overtuigingen uit te kunnen spreken, kan men spreken van een debat dat betekenis heeft. Mill benadrukt dat het er niet toe doet of de overtuiging juist is of niet: zolang men de ruimte heeft er over te beraadslagen is de overtuiging nuttig.[6] In Over Vrijheid zet Mill gestructureerd uiteen waarom uitspraken die waar zijn, deels waar zijn en geheel onwaar zijn, allemaal in vrijheid moeten kunnen worden gezegd. Hij sluit af met zijn ideeën over de begrenzing van vrijheid.
Stel je een persoon voor die een bewering doet, die afwijkt van de heersende mening. De bewering kan ondanks haar eigenaardigheid geheel waar zijn. Om deze reden mag iemand met een afwijkende mening nooit het zwijgen worden opgelegd, ook al meent iedereen dat hij ongelijk heeft.[7] Uitspraken zijn echter zelden geheel waar; meestal is een uitspraak deels juist en deels onjuist. Ook deze uitspraken moeten in alle vrijheid kunnen worden gedaan. Mill geeft als voorbeeld de wetenschap: deels ware opvattingen vullen elkaar aan met deels onware, waardoor zich een algemene opvatting ontwikkelt die steeds dichterbij de waarheid komt.[8] Het kunnen bediscussiëren van deels juiste uitspraken draagt dus bij aan de waarheidsvinding.
Iemand kan er met zijn uitspraak ook volledig naast zitten. Juist hier is het van belang dat de onjuiste uitspraak in alle vrijheid kan worden gedaan. Dit leidt ertoe dat de mensen die de waarheid aanhangen hun verstand ontwikkelen: in het publiek debat worden zij gedwongen hun standpunt zo scherp mogelijk te herformuleren.[9] Zo leren ze de grondslagen van hun eigen opvattingen kennen. Het houdt mensen scherp: stoppen met nadenken over iets omdat er geen twijfel meer over bestaat, veroorzaakt niets anders dan vergissingen en dwalingen.[10]
De vrijheid die men geniet kan echter niet oneindig zijn, want dat leidt tot botsingen met de vrijheid van anderen. Zodoende kwam Mill op het schadebeginsel: daden, van welke aard dan ook, die zonder legitieme oorzaak anderen schade berokkenen, worden niet getolereerd.[11] Kan een meningsuiting iemand direct schade berokkenen? Mill meende van niet: alleen handelingen kunnen dit. Uitingsvrijheid leidt tot waarheidsvinding, dus deze mag niet worden begrensd. Het individuele belang van de gekwetste zal moeten wijken voor het belang van de maatschappelijke discussie.[12]
Mills idee dat uitingsvrijheid oneindig dient te zijn omdat uitlatingen geen handelingen zijn, is in de 20e eeuw echter achterhaald. Dit blijkt ten eerste uit het feit dat mondeling aanzetten tot haat en discriminatie in Nederland sinds 1934 een strafbaar feit is.[13] Deze wet lijkt het bewijsstuk van een theorie waar menig taalfilosoof zich over heeft gebogen. Grappig genoeg was het eerst het wetsartikel dat verscheen, en daarna de taalfilosofische theorie. Enfin, voor Wilders maakt het niet uit of het kip of het ei er eerder was. Van belang is dat deze Speech act theory het bewijsstuk vormt voor de strafbaarstelling van Wilders. Het helpt te verklaren wáárom de vraag die Wilders op 19 maart 2014 aan zijn publiek stelde, niet slechts een vraag was maar een handeling die schade heeft veroorzaakt.
In How to do things with Words, verschenen in 1962, legt John Austin uit dat iets zeggen gelijkstaat aan iets doen. Zulke uitlatingen noemt hij performatieve uitspraken. De handeling die wordt uitgevoerd middels de uitspraak, wordt een taalhandeling genoemd. Volgens Austin impliceert elke uitspraak een handeling. In The Structure of Illocutionary werkt John Searle de theorie van Austin uit. Met behulp van de context en de intentie van de spreker kan de handeling achter een uitspraak worden ontdekt.[14] De intentie van de spreker wordt de illocutie genoemd. Het effect dat de uitspraak op de luisteraar heeft is de perlucotie.
Belangrijk voor nu is dat Searle concludeerde dat een uitspraak een bewuste taalhandeling van de spreker is, omdat de spreker gebruik maakt van de context en verwacht dat de luisteraar deze context toepast op de uitspraak waardoor de taalhandeling slaagt.[15] Een voorbeeld is het verzoek om het aangeven van een zoutvaatje. Dit kan ik netjes aan je vragen, maar ik kan het je ook bevelen; het maakt niet uit voor de illocutie van de uitspraak. Mijn intentie is namelijk dat ik het zoutvaatje krijg, en als dat gebeurt dan is de handeling achter mijn uitspraak geslaagd.[16] Hieruit valt te concluderen dat een spreker wel degelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het effect van zijn uitspraak, ook al speelt de luisteraar een noodzakelijke rol bij het slagen van de taalhandeling. En dit is precies wat er gebeurde toen Wilders aan zijn publiek vroeg of het ‘Meer of minder Marokkanen wilde’. Het joelende publiek van Wilders speelde een noodzakelijke rol bij het doen slagen van de taalhandeling. De vraag is nu wat de precieze taalhandeling is.
Volgens getuigen was het publiek van tevoren geïnstrueerd om ‘juist’ te reageren.[17] Ook zou Wilders van tevoren hebben meegedeeld een speech te willen houden ‘met een shock-effect’ die veel media-aandacht zou trekken.[18] Zijn intentie was de Nederlandse toeschouwers verbazen en ontstellen. Hij haalde de woorden uit de mond van het publiek, maar deed het voorkomen alsof het publiek een wens uitsprak als antwoord op zijn vraag. Bij deze taalhandeling hoort ook het feit dat Wilders zich bewust was van de draaiende camera’s. De uitspraak is allang geen vraag meer, maar een aaneenschakeling van interactie en context. Scanlon meent dat het vaststellen van de werkelijke taalhandeling niet kan, aangezien we niet in het hoofd kunnen kijken van mensen. Uit de bovengenoemde getuigenverklaringen kan in ieder geval worden afgeleid dat Wilders niet ‘slechts’ een vraag aan het publiek stelde. Vraag is nu hoe het OM hier bewijstechnisch mee omgaat.
Toevallig genoeg blijkt uit een ander strafproces tegen Wilders, dat liep van 2007 tot 2012, dat het OM en de rechter de speech act theory toepassen en wel op het artikel over aanzetting tot haat en discriminatie.[19] Aan dit artikel werden verscherpte criteria gesteld die zich lijken toe te spitsen op eerdergenoemde illocutie.[20] Zo maakten rechter en OM duidelijk onderscheid tussen een discriminatoire meningsuiting en een discriminatoire handeling. Voor strafbaarheid van een meningsuiting dient de meningsuiting gericht te zijn op bepaalde, strafbare handelingen. Dit betekent voor het huidige Wildersproces dat de rechter opnieuw gaat toetsen of de illocutie van de uitlating een handeling impliceert die aanzet tot haat dan wel discriminatie. Het feit dat de uitspraak van Wilders een vraag aan het publiek was, maakt dus niets uit voor de mogelijke strafbaarheid ervan. Zijn uitspraak was immers onderdeel van zijn taalhandeling waarin het publiek een uitgedachte rol speelde. Vanuit deze hoek ziet het er niet al te rooskleurig uit voor Wilders.
Maar er is nog een invalshoek die wordt gebruikt om de (on)toelaatbaarheid van een taalhandeling te bepalen. Thomas Scanlon borduurde weer voort op het werk van Searle. Scanlon noemt deze invalshoek het natuurlijk-morele principe.[21] Grondslag van dit principe is de vrijheidsleer van Mill: de natuur van de mens is het bevredigen van zijn behoeften en dit doet hij door vrij te zijn, met inachtneming van het schadebeginsel.
De cirkel lijkt rond: we zijn terug bij Mill en zijn schadebeginsel. Heeft de taalhandeling van Wilders anderen direct in hun belangen geschaad? Dat de uitspraak veel mensen heeft gekwetst blijkt evident uit de bijna 6500 aangiften die werden gedaan.[22] Maar volgens Mill dient het belang van de gekwetste te wijken voor het belang van het publieke debat. Kan een rechter dit ook zeggen?
Uit de uitspraak van 9 december 2016 blijkt van wel. De rechter meende dat het ‘opruien’ van het publiek geen bijdrage leverde aan het publieke debat en dat Wilders daarom geen bescherming geniet van de vrijheid van meningsuiting.[23] Feit is echter dat een deel van de Nederlandse kiezers ook zonder voorafgaande instructie ‘minder’ had gejoeld op de vraag van Wilders.[24] De mening van Wilders is een vertegenwoordiging van zijn electoraat; en zijn electoraat is groot. Dit werd dan weer niet meegenomen in de afweging van de rechter. Hoort de natuurlijk-morele benadering die de rechter heeft toegepast wel thuis in de strafrechtspraak? Lopen er nu niet twee invalshoeken in elkaar over, waardoor er twee strijden worden gestreden op één slagveld?
Er wordt naast een strafproces een politiek proces uitgespeeld op het neutrale toneel van de rechterlijke macht. Hierdoor doet zich de gelegenheid voor dat men het idee krijgt dat de rechterlijke macht als geheel niet meer onpartijdig is. Althans, dat is hoe Wilders maar al te graag gebruikmaakt van de situatie.[25] Onterecht, want Wilders is niet de eerste politicus die wordt vervolgd wegens zijn uitlatingen. Leendert van Dijke en Hans Janmaat gingen hem voor, waarbij Janmaat zelfs meerdere malen is veroordeeld tot (voorwaardelijke) gevangenisstraf.[26] Politici die beweringen doen die vallen te scharen onder de delictsomschrijving van een strafbepaling, handelen tegen het recht in. Mensen die wederrechtelijk handelen, verschijnen soms voor de rechter. Daar is niets ongewoons aan.
De partijdigheid van een rechter vloeit niet voort uit het schuldig verklaren van politici. Maar een rechter die stelt dat een bewering niet past in het publieke debat en dat de spreker daarom geen uitingsvrijheid geniet, lijkt in strijd met de observaties van voornoemde filosofen. Elke bewering hoort thuis in het publiek debat, de onjuistheid doet daar niet aan af en ook de morele verwerpelijkheid niet. Zodra de morele verwerpelijkheid van een bewering te ver gaat, biedt het strafrecht vergelding en terechtwijzing. Maar dit doet niet af aan het feit dat de bewering mag worden gezegd; volgens de Nederlandse Grondwet geschiedt beperking van vrijheid van meningsuiting achteraf en niet vooraf.[27]
Is Wilders strafbaar? Ja, en wel omdat zijn taalhandeling overeenkomt met de delictsomschrijving van de strafbare feiten die hem ten laste zijn gelegd. De morele verwerpelijkheid van zijn uitlating maakt hem niet strafbaar, maar vooral een hele akelige vent. De ‘minder Marokkanen’-uitspraak behoort, in al zijn akeligheid, tot de maatschappelijke discussie; net als de boze, onthutste of verdrietige reactie erop.
Momenteel bevindt zich in Nederland een groep die zich niet gehoord voelt en een groep die zich onderdrukt voelt. De onderdrukten zoeken toevlucht in het strafrecht, de niet-gehoorden in de blaffende uitspraken van Wilders. Het resultaat is een stalemate waarin beide partijen niet de kans krijgen om het gesprek met elkaar aan te gaan, maar wel indirect elkaar aanvallen. Gevolg is dat zich op sluipende wijze verandering voordoet en dat is waar het gevaarlijk wordt: via het strafproces van politici kunnen wetten opnieuw worden uitgelegd en aangescherpt met criteria, zoals is gebeurd met 137d Sr, bij het vorige Wildersproces. Er treden dus wel degelijk beleidsveranderingen op, ondanks de radiostilte binnen ‘het publieke debat’.
Het Wildersproces is het product van de Koude Oorlog die speelt tussen zijn boze aanhangers enerzijds en zijn gekwetste tegenstanders anderzijds. Ze debatteren niet met elkaar. Men twijfelt niet meer aan de mening die heerst in zijn vertrouwde kringen. We moeten onze kringen te buiten gaan, op zoek naar tegenstanders die ons dwingen tot herformulering. Dit is geen oproep aan de Utrechtse rechtenstudent die verder moet kijken dan de Singel; ik keer me nu naar heel Nederland, mezelf meetellende. Laten we weer in discussie gaan met onszelf en niet ophouden met denken over iets zodra er geen twijfel meer mogelijk lijkt. Alleen dan kunnen we onze standpunten aanscherpen en dichterbij de waarheid komen. Mill zou de kriebels krijgen van de huidige communicatiestoring in Nederland, maar de hoop op ons publieke debat zou hij nooit opgeven. En terecht.
Voetnoten
- Zaak Wilders. (z.j.). Geraadpleegd op 9 maart 2018, van https://www.om.nl/onderwerpen/zaak-wilders/.
- Ibidem.
- Ibidem.
- Rb. Den Haag 9 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15014.
- Hoger beroep strafzaak tegen Geert Wilders. (2016, 24 oktober). Geraadpleegd op 9 maart 2018, van https://www.om.nl/onderwerpen/zaak-wilders/@100739/hoger-beroep/ .
- Van der Pol, F. (z.j.). John Stuart Mill over het belang van de vrijheid van meningsuiting. Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://deidioot.nl/john-stuart-mill-belang-vrijheid-meningsuiting/
- Vrijheid van meningsuiting helpt de waarheid te vinden. (2016, 6 juni). Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://www.filosofie.nl/nl/artikel/45794/vrijheid-van-meningsuiting-helpt-de-waarheid-te-vinden.html
- Ibidem.
- Ibidem.
- Van der Pol, F. (z.j.). John Stuart Mill over het belang van de vrijheid van meningsuiting. Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://deidioot.nl/john-stuart-mill-belang-vrijheid-meningsuiting/.
- Fennema, M. (2014, 24 november). Geldt de vrijheid van meningsuiting ook voor racisten? Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://www.researchgate.net/publication/241888960_Geldt_de_vrijheid_van_meningsuiting_ook_voor_racisten
- Ibidem.
- 19-07-1934, Stb. 1934, 405.
- John Searle, ‘A Taxonomy of Illocutionary Acts’, in Speech Acts (Cambridge 1969) in A.P. Martinich (ed.), The Philosophy of Language (New York en Oxford: Oxford University Press, 2008), blz. 157 -17.
- Ibidem.
- Voorbeeld ontleend aan: Vermeulen, K. (2015). Geen woorden maar daden, Spinoza’s criteria voor grenzen aan de vrije meningsuiting (bachelorscriptie). Geraadpleegd van file:///C:/Users/masja/Downloads/Geen%20woorden%20maar%20daden%20-%20Spinoza’s%20criteria%20voor%20grenzen%20aan%20de%20vrije%20meningsuiting(2).pdf.
- Stoker, E. (2017, 24 oktober). Drie vragen over het ‘Minder Marokkanen’-proces van Wilders, nu hoger beroep vandaag begint. Geraadpleegd op 8 maart 2017, van https://www.volkskrant.nl/binnenland/drie-vragen-over-het-minder-marokkanen-proces-van-wilders-nu-hoger-beroep-vandaag-begint~a4523181.
- Ibidem.
- Janssen, E., & Nieuwenhuis, A. (2012). De verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en discriminatie in hetWilders-proces: een analyse van ‘het proces van de eeuw’. NJCM-Bulletin, 37(2), 177-207.
- Ibidem.
- Thomas Scanlon, ‘A Theory of Freedom of Expression’, Philosophy & Public Affairs, vol. 1, no. 2 (Winter, 1972), blz. 204 – 226.
- 6474 aangiften tegen Geert Wilders vanwege ‘minder Marokkanen’-uitspraak. (2016, 31 oktober). Geraadpleegd op 9 maart 2018, van https://www.rtlnieuws.nl/nederland/6474-aangiften-tegen-geert-wilders-vanwege-minder-marokkanen-uitspraak.
- Ibidem.
- Pelgrim, C. (2014, 13 maart). In dit dorp is de PVV oppermachtig. Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://www.nrc.nl/nieuws/2014/03/13/in-dit-dorp-is-de-pvv-oppermachtig-1358367-a520582.
- Smit, P., Stoker, E., & De Vries, J. (2016, 9 december). Reacties op Wilders-vonnis: ‘Nederland is een ziek land geworden’. Geraadpleegd op 11 maart 2018, van https://www.volkskrant.nl/binnenland/reacties-op-wilders-vonnis-nederland-is-een-ziek-land-geworden~a4431076/.
- Wilders niet eerste Kamerlid dat vervolgd wordt om uitspraken. (2016, 18 maart). Geraadpleegd op 7 maart 2018, van https://www.nu.nl/dvn/4231880/wilders-niet-eerste-kamerlid-vervolgd-wordt-uitspraken.html.
- Art. 7 lid 3 Gw.