De rol van de staat bij religieuze kwesties

Hoewel de staatsneutraliteit niet zo bekend is als zijn kleinere broertje – de scheiding tussen kerk en staat – is het toch een essentieel uitgangspunt voor onze samenleving. “Freedom of thought, conscience and religion is one of the foundations of a ‘democratic society’ within the meaning of the Convention”, aldus het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het belang van staatsneutraliteit zoals wij die kennen, kan voornamelijk worden gevonden in een aantal pragmatische aan de uitkomst verbonden argumenten.

‘Een samenleving waarbij de overheid één religie aanhangt, toestaat of zelfs oplegt zou bij de burgers van deze staat al snel gevoelens van discriminatie en verontwaardiging kunnen opwekken.’

Een samenleving waarbij de overheid één religie aanhangt, toestaat of zelfs oplegt zou bij de burgers van deze staat al snel gevoelens van discriminatie en verontwaardiging kunnen opwekken. Men moet immers bedenken dat religieuze opvattingen geen ideeën zijn die men makkelijk naast zich neer kan leggen, maar individuele geloofsovertuigingen aan de hand waarvan individuen hun gehele leven inrichten. Een samenleving zonder staatsneutraliteit zou dan ook snel leiden tot een afnemende participatiegraad onder minderheden doordat men zich niet vertegenwoordigd voelt, en zou zelfs op termijn de vrede kunnen bedreigen. Daarnaast leidt het toestaan of creëren van een multiculturele samenleving ook tot een meer dynamische en creatieve maatschappij, aldus de heer Van Der Burg.

Dynamisch begrip

Het uitgangspunt van staatsneutraliteit is slechts een beginsel en dan ook zeker niet absoluut. Het kan in samenhang met andere beginselen – zoals de scheiding tussen kerk en staat, godsdienstvrijheid of de vrijheid van meningsuiting – op andere manieren worden ingevuld of meegewogen. Doordat het beginsel van staatsneutraliteit zo onderhevig is aan contextuele variatie, wordt het vanzelfsprekend in verschillende landen ook anders uitgelegd, waardoor conflicten die hieruit voortvloeien door verschillende overheden anders worden opgelost.

Niet alleen de invulling van de staatsneutraliteit staat ter discussie, maar ook de toepasselijkheid van het beginsel op zich. Er zijn immers ook mensen die menen dat het juist wel de taak van de overheid is om te waken over het behoud van de normen en waarden in een samenleving, welke normen en waarden al dan niet worden gevoed door religieuze overtuigingen. Zeker gedurende de migratiestromen lijkt een toenemend deel van de bevolking het standpunt te dragen dat de overheid zich misschien toch niet zo terughoudend moet opstellen met betrekking tot bijvoorbeeld extremistische scholen. De normen en waarden die daar worden aangehangen zouden namelijk afdoen aan de joods/christelijke normen en waarden en tradities waarop de westerse wereld zou zijn gebouwd.

Zelfs wanneer wanneer men niet vindt dat de overheid religieuze of door religie ingevulde normen en waarden moet meenemen in zijn besluiten, kan het voor aanhangers van een bepaald geloof moeilijk zijn om toe te staan dat de rest van de samenleving niet conform hun eigen normen en waarden leeft. Zo zal het bijvoorbeeld voor een christen niet makkelijk zijn om abortus toe te staan, aangezien dit in zijn ogen indruist tegen de wil van god. Het principe van absolute staatsneutraliteit maakt het voor een (religieuze) meerderheid onmogelijk om haar visie op hoe mensen moeten leven, op te leggen aan de maatschappij. Dit kan tot hevige discussies leiden.

Als men het eens is over het idee dat staatsneutraliteit een beginsel is dat dient te worden nagestreefd en in discussies tegen andere beginselen moet worden afgewogen, dient nog wel de vraag te worden beantwoord in welke vorm de staatsneutraliteit wordt toegepast.

Varianten

Als men het eens is over het idee dat staatsneutraliteit een beginsel is dat dient te worden nagestreefd en in discussies tegen andere beginselen moet worden afgewogen, dient nog wel de vraag te worden beantwoord in welke vorm de staatsneutraliteit wordt toegepast. In de literatuur worden de inclusieve, de exclusieve en de compenserende staatsneutraliteit onderscheiden.3

Allereerst zal ik deze varianten van staatsneutraliteit verduidelijken met een voorbeeld. In een situatie van schaarste, bijvoorbeeld bij een voedselbank, zou men het eten kunnen verdelen door iedereen dezelfde hoeveelheid te geven. Dit zal echter al snel leiden tot het bezwaar dat het niet eerlijk is verdeeld omdat iemand net iets andere producten heeft gekregen. Om dit bezwaar te ondervangen zou ook kunnen worden gekozen voor een systeem waarbij aan niemand iets wordt verstrekt. Op deze manier krijgt iedereen exact hetzelfde, maar dit is uiteraard geen geschikte oplossing voor het probleem. Ten derde zou ook kunnen worden gekozen voor een manier van verdeling waarbij aan de mensen die het eten het meest nodig hebben meer wordt gegeven. Een dergelijke verdelingssleutel zal echter slechts als eerlijk worden gezien wanneer objectieve en duidelijke gronden aan deze verdeling ten grondslagen liggen.

Het verdelen van eten is dus niet makkelijk, maar nog moeilijker is het verdelen van invloed op de inrichting van de samenleving. In Nederland wordt meestal de inclusieve leer aangehangen, waarbij iedereen overal zijn religie en cultuur mag beleven, ook in de publieke ruimte of het publieke debat. De overheid steunt dan ook eenieder hierin, bijvoorbeeld door islamitische en christelijke scholen op dezelfde wijze te subsidiëren.

Bij de inclusieve leer wordt niet door de overheid gekeken naar de vraag of het uiten van overtuigingen in de publieke of privésfeer plaatsvindt. Dit gebeurt echter wel bij de exclusieve staatsneutraliteit, waarbij de overheid zich volledig onthoudt van religie, cultuur en opvattingen. In het Franse stelsel (laïcité) wordt dit op strikte wijze toegepast, waarbij de overheid op geen enkele wijze steun geeft aan welke religieuze of culturele organisatie dan ook. Daarnaast bestaat ook de minder strikte ‘Rawlsiaanse’ uitleg, waarbij slechts besluiten van de overheid niet mogen worden genomen op levensbeschouwelijke gronden.

Ten slotte bestaat er de compenserende neutraliteit, waarbij de overheid actief minderheden steunt omdat deze anders onvoldoende tot hun recht kunnen komen en hun identiteit kunnen beleven. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het mogelijk maken om in het onderwijs de Friese taal te leren. Ook kan het op grond hiervan bijvoorbeeld mogelijk zijn voor een gemeente om de bouw van een gebedshuis van een minder vertegenwoordigde godsdienst financieel mogelijk te maken, door bijvoorbeeld gunstigere erfpachtvoorwaarden te stellen.

De overheid moet zich wel degelijk actief bezig houden met religieuze kwesties, maar wel alleen als daardoor niet andere geloofsovertuigingen worden achtergesteld.

Nederland

Zoals aangegeven wordt in Nederland voornamelijk de inclusieve neutraliteit aangehangen, omdat wij menen dat cultuur en religie een belangrijk onderdeel van iemands identiteit vormt. Door te stellen dat hiervoor geen ruimte zou zijn in de publieke ruimte, bepaal je als overheid immers dat men een deel van zijn identiteit thuis moet laten. Dit kan ten gevolge hebben dat men zich minder vertegenwoordigd voelt en aldus minder zal participeren in de politiek en de samenleving.

In antwoord op de vragen uit de inleiding kan men dan ook stellen dat – conform de hier heersende leer – de overheid zich wel degelijk actief bezig moet houden met religieuze kwesties, maar wel alleen als daardoor niet andere geloofsovertuigingen worden achtergesteld. Dit brengt dan ook met zich mee dat men in de publieke ruimte zijn eigen identiteit mag tonen, en dat de overheid dit in beginsel ook niet mag beperken. In lijn hiermee zou het bijvoorbeeld aan agenten of rechters moeten zijn toegestaan om een hoofddoek te dragen.

Het gaat echter te ver om aan te nemen dat dit recht absoluut is. In situaties waarbij goede gronden kunnen worden aangevoerd voor een ongelijke behandeling kan deze gerechtvaardigd zijn. Zo is het bijvoorbeeld toegestaan dat de overheid de subsidies van extremistische scholen stopzet wanneer men kan aantonen dat deze een risico voor de openbare orde of nationale veiligheid vormen. Om terug te komen bij het voorbeeld van het hoofddoek: een veelgehoorde grond voor het verbieden hiervan is dat het dragen van een hoofddoek een gebrek aan neutraliteit uitstraalt. Door dit te stellen belandt men echter in een cirkelredenatie, want houdt neutraliteit niet juist in dat eenieder zijn individuele overtuigingen mag uiten?

  1. EHRM 25 mei 1993, A/260-A (Kokkinakis/Griekenland) r.o. 33.
  2. W. van der Burg, Het ideaal van de neutrale staat. Inclusieve,exclusieve en compenserende visies op godsdienst en cultuur (oratie Rotterdam), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009.
  3. W. van der Burg, Het ideaal van de neutrale staat. Inclusieve,exclusieve en compenserende visies op godsdienst en cultuur (oratie Rotterdam), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009.
SDUWijn & StaelVan DoorneKennedy Van der Laan
Evers SoerjatinHVG Law LLP
Inloggenclose