Laat de nieuwe zedenwet bevroren slachtoffers in de kou staan?
Laat de nieuwe zedenwet bevroren slachtoffers in de kou staan?
Vorige artikel | Volgende artikel
Volgens het Fonds Slachtofferhulp verstijft 70% van de verkrachtingsslachtoffers tijdens een verkrachting.1 Deze ‘freeze reactie’ is een bevriezing van het lichaam waar het slachtoffer geen invloed op heeft. Hierdoor kan hij zich niet meer bewegen of verzetten, ook al zou hij dat willen. Naast de eventuele vervelende reacties uit de omgeving van een slachtoffer en de bemoeilijking van het verwerkingsproces dat dit kan opleveren, kan een ‘freeze reactie’ ook verregaande juridische consequenties hebben. Zo heeft de rechtbank recent nog een verdachte van verkrachting vrijgesproken die seksuele handelingen verrichtte met een vrouw nadat zij meerdere keren had aangegeven dit niet te willen. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging van geweld, uitgeoefend door de verdachte.2
Huidig juridisch kader
Voor verkrachting in de zin van artikel 242 Sr is vereist dat een slachtoffer door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid gedwongen wordt tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.3 Er wordt dus pas voldaan aan alle bestanddelen van deze delictsomschrijving wanneer er sprake is van dwang. En precies het bewijzen van de aanwezigheid van dwang is lastig als het slachtoffer is verstijfd, omdat het daardoor vaak niet zichtbaar is voor de buitenwereld dat het slachtoffer niet wilde. Wanneer het slachtoffer zich niet verzet zijn er immers geen of minder sporen van dwang te zien op het lichaam en ook zal het voor eventuele getuigen lastiger waarneembaar zijn dat het slachtoffer wordt gedwongen.
Wetsvoorstel
Om bovenstaande problematiek te ondervangen heeft oud-minister van justitie Ferd Grapperhaus vorig jaar het Wetsvoorstel Seksuele Misdrijven ingediend.4 In dit voorstel zijn dwang, geweld en bedreiging strafverzwarende factoren, maar geen vereisten om tot een veroordeling voor verkrachting te komen. Van verkrachting is volgens de gemoderniseerde wet sprake wanneer een verdachte seksuele handelingen verricht met een persoon die (mede) bestaan uit het binnendringen van het lichaam terwijl hij weet of, ingeval van schuldverkrachting, ernstige reden heeft om te vermoeden dat bij de ander daartoe de wil ontbreekt.5 De initiator dient zich er dus van te vergewissen of de ander ook seks wil.6 Dit impliceert een zekere onderzoeksplicht. Het betekent echter niet dat het hebben van seks zonder expliciete toestemming vooraf strafbaar wordt.7 Wanneer de verdachte de wil van het slachtoffer niet voldoende onderzoekt en toch doorzet, kan hij veroordeeld worden voor (schuld)verkrachting, indien het slachtoffer later aangeeft dat hij of zij de seksuele handelingen niet wilde verrichten. Het doel van het wetsvoorstel is om de veiligheid van mannen, vrouwen en kinderen te vergroten.
Het verdrag van Istanbul
Hoewel dit natuurlijk op zichzelf al een nastrevenswaardig doel is, heeft de Nederlandse wetgever nog een andere reden om de zedenwetgeving op de schop te nemen. Op 1 maart 2016 is het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, kortweg het ‘verdrag van Istanbul’ in werking getreden. Dit verdrag verplicht lidstaten om (wetgevende) maatregelen te nemen om te waarborgen dat het zonder wederzijds goedvinden op seksuele wijze binnendringen van het lichaam van een ander strafbaar wordt gesteld.8 Verder wordt bepaald dat de toestemming voor de seksuele handelingen dient te zijn gegeven uit de vrije wil van de betrokken persoon, hetgeen wordt vastgesteld in het licht van de omstandigheden. Relevante omstandigheden zijn bijvoorbeeld gender, leeftijdsverschil en numeriek overwicht.9 De verdragsstaten zijn niet vrij deze ‘onvrijwilligheid’ aan nadere eisen te onderwerpen.10 Nederland doet dat wel, nu voor een veroordeling voor verkrachting niet slechts onvrijwilligheid maar ook dwang nodig is. De behoefte tot aanpassing van de Nederlandse zedenwet vloeit dus niet slechts voort uit een wens naar betere bescherming voor zedenslachtoffers, maar ook uit een verplichting die onze wetgever heeft op grond van het verdrag van Istanbul.
Effectiviteit
De vraag is echter of het wegvallen van het dwangvereiste in de Nederlandse zedenwetgeving ook daadwerkelijk leidt tot een betere juridische bescherming van slachtoffers. De logische gedachte is dat een rechter sneller tot een veroordeling zal komen wanneer slechts de onvrijwilligheid en niet ook nog de dwang bewezen hoeft te worden. Dit ligt echter een stuk genuanceerder. Het is evident dat zedenzaken bewijstechnisch vaak lastig zijn.11 Dit komt, omdat er meestal maar twee mensen bij betrokken zijn, die elkaar ook nog eens tegenspreken. En hoewel enige vorm van (dreiging met) dwang na de invoering van het wetsvoorstel niet meer bewezen hoeft te worden, moet het ontbreken van de wil aan de kant van het slachtoffer dat nog wel.12 Daarbij dient ook aangetoond te worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer geen seks wilde op de koop toe heeft genomen. Ingeval van opzetverkrachting moet zodoende ook worden aangetoond dat de verdachte op de hoogte was van deze onvrijwilligheid. Voor een bewezenverklaring van schuldverkrachting dient door de rechter vastgesteld te worden dat de verdachte op zijn minst ernstige reden had om te vermoeden dat de wil bij het slachtoffer ontbrak.
De rechter is niet in staat in het hoofd van de verdachte te kijken teneinde te ontrafelen wat hij dacht ten tijde van de vermeende verkrachting. Hij zal zijn oordeel dus moeten baseren op het vastgestelde gedrag van de verdachte. De rechter zal vaststellen of de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kennelijk gericht waren op het hebben van seks met het slachtoffer tegen zijn of haar wil in. De rechter heeft bij deze beoordeling veel vrijheid. En juist de aan- of afwezigheid van dwang vormt een belangrijk aanknopingspunt bij deze beoordeling. Immers, bij vrijwillige seks hoeft niemand gedwongen te worden. Het dwingen van het slachtoffer is zodoende een gedraging van de verdachte die kennelijk gericht is op het verrichten van de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer. Het dwangvereiste werkt dus twee kanten op: de dwang impliceert niet slechts de onvrijwilligheid aan de kant van het slachtoffer, maar ook de wetenschap daarvan aan de kant van de verdachte. Wanneer de verdachte namelijk heeft moeten dwingen, heeft hij zich gerealiseerd dat het slachtoffer niet vrijwillig participeerde.
Zonder handelingen van verzet door het slachtoffer of evidente dwang door de verdachte is het dus zeer lastig te bepalen of de verdachte op de hoogte was van de onvrijwilligheid. Dit maakt de beoordeling van de rechter van groot belang. Hierdoor leiden zedenzaken niet altijd tot genoegdoening van het slachtoffer. Het verliezen van het wettelijk bestanddeel dwang voor het verkrachtingsdelict, en daarmee de verlaging van het bewijsminimum, lijkt op het eerste gezicht een wenselijke verandering die er vooral voor zorgt dat verkrachters minder gemakkelijk wegkomen met hun daad, omdat zij eerder veroordeeld kunnen worden voor verkrachting op het moment dat het slachtoffer bevriest. Tegelijkertijd zal het al dan niet aanwezig zijn van dwang toch een aanzienlijke rol blijven spelen bij de beoordeling van de kennis die de verdachte had over de onvrijwilligheid van het slachtoffer.
Hierdoor zal nog moeten blijken of de nieuwe zedenwetgeving ook daadwerkelijk meer veroordelingen oplevert. Het lijkt in ieder geval wel te leiden tot een toename van het vertrouwen in een veroordeling van slachtoffers.13 Slachtoffers die zich niet hebben verzet uit angst of bevriezing hopen dat hun verkrachter toch veroordeeld zal worden, ondanks het gebrek aan bewijs van dwang. Het risico is dat zij nul op hun rekest krijgen nu de noodzakelijke bewezenverklaring van kennis omtrent de onvrijwilligheid bij de verdachte toch een vorm van uiterlijke kenbaarheid daarvan onmisbaar maakt, en daarmee impliciet toch een dwangvereiste laat doorschemeren.
Ondanks deze kritiek lijkt de juridische wereld zich klaar te maken voor de nieuwe wetgeving. De wet zal op twee punten in ieder geval een positief effect hebben. Door het wegvallen van het dwangvereiste sluit de wetgeving beter aan bij het beeld dat de huidige samenleving heeft over verkrachtingszaken. Uit een onderzoek dat is opgesteld in opdracht van Amnesty International blijkt dat 88% tot 90% van de Nederlanders iedere penetratie zonder instemming verkrachting vindt.14 De wetgeving onderschrijft dat slachtoffers die verkracht zijn zonder dat daaraan dwang te pas is gekomen ook verkracht zijn.15 Deze erkenning kan erg belangrijk zijn voor slachtoffers. Daarbij zal door het invoeren van het wetsvoorstel voldaan worden aan de verplichtingen die Nederland heeft uit hoofde van het verdrag van Istanbul.
Conclusie
De nieuwe zedenwet zal waarschijnlijk in 2024 in werking treden. Het effect dat de wet precies heeft op de Nederlandse strafpraktijk zal de tijd dus uitwijzen. Met het voorstel wordt in ieder geval een boodschap afgegeven waar in deze tijd veel behoefte aan lijkt te zijn; onvrijwillige seks is altijd verkrachting. Of deze boodschap ook leidt tot een aanzienlijk verbeterde rechtsbescherming van slachtoffers zal echter over twee jaar pas duidelijk worden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
- www.fondsslachtofferhulp.nl.
- Rb Oost-Brabant 12 augustus 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:4265.
- L.E.M. Schreurs, J. van der Ham & L.E.M. Hamers, ‘Dwang bij misdrijven tegen de zeden in het afgelopen decennium. Gezichtspunten uit de rechtspraak met het oog op een toekomstig wetsvoorstel’, DD 2019/59.
- Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nr. 3078574.
- Wet seksuele misdrijven 12 mei 2020 (MvT), www.internetconsultatie.nl/wetseksuelemisdrijven, p. 3-4.
- R. Kool & A. Jongenotter, ‘Verkrachting: what’s in a name? De voorgenomen strafbaarstellingen van verkrachting en seks tegen de wil in het licht van artikel 36 Istanbul’ NJB 2021/100, afl. 2, p. 4.
- 5. Artikel 36 Verdrag van Istanbul.
- Wet seksuele misdrijven 12 mei 2020 (MvT), www.internetconsultatie.nl/wetseksuelemisdrijven, p. 35.
- Artikel 36 Verdrag van Istanbul
- Council of Europe, Explanatory Report to the Council of Europe Convention on preventing and combatting violence against women and domestic violence, https://rm.coe.int/16800d383a, § 189-194.
- K. Lindenberg, ‘Verkrachting, aanranding en de bescherming van de seksuele integriteit: moet Nederland ook naar een “Nein heißt Nein”?’, in: E. Gritter (red.), Modern strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 1-31.
- Zie bijv. Rechtbank Amsterdam, 10 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5030.
- R. ter Haar, L. Kesteloo & N.A. Korthals, ‘De strafbaarstelling van seks tegen de wil: een eerste verkenning van het juridische landschap’, TPWS 2019/100, afl. 37, p. 99-118
- De politie gaat ervan uit dat het wetsvoorstel een stijging van 20% in verkrachtingsmeldingen oplevert.
- “Hoe denken Nederlanders over verkrachting”, onderzoek naar (kennis van, ervaringen met en opvattingen over) verkrachting in Nederland, uitgevoerd door I&O Research in opdracht van Amnesty International (juni 2020).
- Wet seksuele misdrijven 12 mei 2020 (MvT), www.internetconsultatie.nl/wetseksuelemisdrijven, p. 3.